Een huisartsenpraktijk krijgt met enige regelmaat met suïcidaliteit te maken. Dit is een symptoom dat zich uitstrekt over diverse psychiatrische aandoeningen. In de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), het diagnosehandboek van de psychiatrie, staat suïcidaliteit alleen beschreven bij een borderlinepersoonlijkheidsstoornis en een depressieve stoornis. Het kan echter ook voorkomen zonder dat er sprake is van een ‘harde’ psychiatrische aandoening.
Suïcide is een eindpunt van suïcidaliteit dat we niet goed kunnen voorspellen. Het handelen van hulpverleners is in het algemeen gericht op het verminderen van risico’s en is vaak gebaseerd op gezond verstand. Een suïcide is een zeldzame uitkomst van suïcidaal gedrag.
Wekelijks is er sprake van een herkende of niet-herkende patiënt met suïcidaliteit en er is een paar keer per jaar sprake van een patiënt die een suïcidepoging doet.
Een suïcide heeft grote impact op nabestaanden en hulpverleners. Het is na een suïcide vaak moeilijk te bepalen hoe er moet worden gehandeld, omdat zowel de nabestaanden als de behandelaar, of het behandelteam met tegenstrijdige gevoelens worden geconfronteerd. Na een suïcide kan de rouw bij een behandelaar samengaan met het incasseren van zowel de rouw als de woede van nabestaanden. Ook voor het personeel van de huisartsenpraktijk is het vaak ingewikkeld. Huisartsen kunnen zich machteloos en handelingsverlegen voelen. Ze maakten zich grote zorgen om een patiënt, maar het lukte niet goed de patiënt te verwijzen naar de gespecialiseerde GGZ. Soms omdat de GGZ geen goede ingang gaf of weerstand bood, maar het kan ook zijn dat de patiënt iedere vorm van hulpverlening afhield en er geen goede ingang leek te zijn voor een andersoortige beoordeling. Dit gevoel kan uiteraard ook impact hebben op de doktersassistent.
In 2012 is de multidisciplinaire richtlijn Diagnostiek en Behandeling van Suïcidaal Gedrag verschenen en in 2018 is de generieke module Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag gepubliceerd. Verder is de NHG-Standaard Depressie een goed te gebruiken tool. Het zijn gedetailleerde documenten bestemd voor iedere hulpverlener die te maken kan krijgen met suïcidaliteit. In eerdere richtlijnen werd over suïcidaal gedrag gesproken en dit is, om meer aan te sluiten bij internationaal gebruikte termen, aangepast naar suïcidaliteit. In deze nascholing wordt veelvuldig naar deze richtlijnen verwezen en er wordt uit geciteerd.
Deze e-learning beoogt een (beknopte) vertaling voor de huisartsenpraktijk te maken gericht op de doktersassistent. Iedere huisarts krijgt te maken met risico’s bij suïcidaliteit. En dit begint al bij de triage door de doktersassistent. Er is echter weinig hard wetenschappelijk bewijs beschikbaar en daardoor zijn (klinische) ervaring, kennis en ontwikkelde intuïtie van extra belang. Het pluis/niet-pluisgevoel is een belangrijke graadmeter. Verder is een goede communicatie met de patiënt en zijn naasten van belang. (Ervaren) doktersassistenten kennen patiënten en hun familie vaak goed. Bij een niet-pluisgevoel van de doktersassistent wordt er dan ook geadviseerd te overleggen met de aanwezige huisarts. Beoordeling van suïcidaliteit is uiteindelijk geen harde wetenschap.
Deze e-learning voor de doktersassistent bespreekt de algemene principes van suïcidaliteit. Ook de beoordeling van suïcidaliteit wordt besproken. Verder wordt ingegaan op verschillende vormen van suïcidaliteit en het handelen rondom het vóórkomen ervan. Acute en chronische (persisterende) suïcidaliteit komen kort aan bod en er wordt gekeken naar enkele mogelijkheden voor begeleiding dan wel communicatie rondom suïcidaliteit. Er wordt kort aandacht geschonken aan suïcidaliteit voor de triagist op de huisartsenpost (HAP). Ten slotte wordt ingegaan op de handelwijze na een suïcide en de omgang met nabestaanden.
Waarom: gemiddeld vijf personen plegen per dag suïcide en het is doodsoorzaak nummer 1 in de leeftijd tussen de 10 en 30 jaar!
